'Haar grootste vijand, dat was ze zelf.'

'Ergens verwijt ik 't mezelf,' zei Carol Harman.

'Wie heeft haar gevonden?'

'Ik. Ik werd gebeld door de staf, omdat haar deur op slot was en ze niet reageerde op hun geklop. Dus ik heb die met m'n moedersleutel van buiten opengemaakt en haar gevonden. Ze had zich opgehangen. Maar dat wist u al, hè?'

'Ja.'

'We wisten dat ze een risicogeval was, ze verwondde zichzelf, ze at niet. Ze kreeg een speciale behandeling in het tehuis: individuele gesprekken met de staf, zulke dingen. Het had niet mogen gebeuren.'

'Ze moet het echt gewild hebben,' zei ik. Ik mocht deze vrouw wel, omdat ze geen poging deed zich tegenover mij te rechtvaardigen. 'Het was geen schreeuw om hulp.'

'Als het niet gelukt was, had ze het misschien nooit meer geprobeerd. Dat weet je niet. Het was een moeilijk meisje, heel koppig, ze had veel aandacht nodig. Een afschuwelijk leven. Ze zei een keer tegen me: "Niemand heeft ooit tegen me gezegd dat hij van me hield."'

'Wat was uw antwoord daarop?'

'Dat ik wél van haar hield, natuurlijk. Maar dat geloof je niet, hè, van een vrouw die jou pas een paar weken kent en ervoor betaald wordt om voor jou te zorgen.'

'U heeft het in ieder geval wel gezegd.'

'Mmm. Maar goed, u wilt weten of ik een van deze vrouwen herken. Ik heb haar één keer gezien.' Ze zette haar vinger op Liannes gezicht. 'Ze kwam voor Daisy. Ze gingen samen naar Daisy's kamer. Dat is alles.'

'Geen van de anderen?'

'Nee.'

'Waarom heeft ze 't gedaan, denkt u?'

'Zelfmoord gepleegd? Weet ik niet. Ze had een triest leven, toch? Ik weet niet of er bijzondere omstandigheden waren, maar dat wil niet zeggen dat ze niet bestonden. Het was uiteindelijk waarschijnlijk makkelijker dan door te leven.'

36

De volgende dag reed ik naar de kliniek, zat een vergadering over personeelsorganisatie uit en deed alsof ik mijn administratie afhandelde. De gebeurtenissen van de afgelopen vierentwintig uur maalden door mijn hoofd. Ik dacht aan het lijstje met namen, aan Bryony's bleke, verslagen gezicht toen ze ervan hoorde, aan Jeremy's gejammer onder de appelboom.

En ik wist niet wat ik met Will aan moest. Zou hij zo kwaad zijn dat hij niet met me wilde praten? Wilde ik hem wel weer zien? Om kwart over zes belde ik hem. Om tien voor negen ongeveer keek ik op mijn horloge, dat Will van mijn pols schoof en op de grond bij zijn bed legde. Toen ik het weer omdeed, had ik gedoucht. Het was even na tienen. Hij lag in bed. Ik ging naast hem liggen. Ik was nog vochtig van de douche en hij was nog vochtig van het zweet en de seks en mij. Ik rook naar zijn zeep en rook mezelf op zijn lijf.

'Dat was heerlijk,' zei ik en begon me meteen te verontschuldigen. 'Ik voel me altijd zo dom als ik dat zeg. Alsof ik je ergens voor bedank.' Ik ging tegen de muur zitten, met een kussen in mijn rug, en keek de kamer rond. Er stonden restjes van Chinees afhaaleten. Er lag een lege wijnfles op de grond en er stond een fles die nog voor een derde vol was. Onze kleren lagen overal verspreid.

'Sorry van gisteren,' zei ik. 'Ik wist niet wat ik moest doen.'

'Maakt niet uit,' zei hij. Hij ging met zijn vingers over mijn lichaam, maar keek me niet aan.

'Dat vond ik zo verbazingwekkend,' zei ik. 'Het leek echt alsof het je niets uitmaakte. Ik ben bang voor de politie, terwijl ik nota bene voor ze werk. Maar jij leek onverstoorbaar.'

'Zit je dat dwars?'

'Misschien ben ik banger uitgevallen dan jij.'

'Dat is begrijpelijk.'

'O, hierdoor, bedoel je?' Ik raakte mijn wang aan, mijn litteken.

'Wat had je dan gewild?' vroeg hij. 'Had ik soms op m'n knieën mijn onschuld moeten bewijzen?'

'Hoezo, "je onschuld"?'

'Dat wil jij toch ook? Je wil dat ik je recht in de ogen kijk en dat ik zeg: "Kit, ik ben onschuldig. Zo helpe mij God.'"

'Nee,' protesteerde ik. 'Maar...'

'Aha, dus er is wel een maar.' Hij stond op. 'Ik ga douchen.'

Ik bleef op bed liggen, met het dunne laken half over me heen, en dacht na. Zodra hij in de kamer terugkwam, met een grote witte handdoek om zich heen gewikkeld, zei ik: 'Weet je wat het probleem is?'

'Wiens probleem? Van mij of van jou?'

'Je verloor niet één moment je zelfbeheersing. Je had jezelf volkomen in de hand.'

'En de vraag is: gedraagt een onschuldig iemand zich wel zo?'

'Kan je dat dan niets schelen?'

'Wat?' Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Wat de mensen van me vinden? Waarom zou ik?'

'Nee, nee. Niet wat de mensen van je vinden. Ik heb 't over, nou ja, alles. Lianne en Philippa en Daisy en nu weer Bryony, waar jij op de een of andere manier mee te maken hebt. Ook al heb je er formeel geen moer mee te maken, je bent er toch bij betrokken. En je kende er een paar, Will. Je kende Lianne en die was jong en alleen en ze had hulp nodig, en nu is ze dood, ze zijn dood, en toch zat je daar maar met je ironische glimlach, te scoren. Ik weet zeker dat je ergens, diep in je hart, wél met die meisjes begaan bent, want waarom zou je anders dit werk doen, dus ik weet dat het je wel kan schelen natuurlijk...'

'Nee, dat weet je niet. Dat kan je er niet uit concluderen.'

'Oké, goed, misschien kan het je geen moer schelen en vind ik dat kil.'

Will glimlachte gemeen. 'Killer dan de mogelijkheid dat ik misschien een moord zou kunnen plegen? Misschien...' Hij liet zijn handdoek op de grond vallen, waar hij als een witte knoedel bleef liggen, en trok een badjas aan. 'Misschien vind je die mogelijkheid zelfs wel spannend? Vind je de gedachte dat ik iemand zou kunnen vermoorden aantrekkelijk? Ik ken je, jij gaat je angsten niet uit de weg, toch? Bang zijn en toch doen?' Zijn toon was spottend en wreed.

Ik ging overeind zitten. 'Hè, Will, ik hou niet van zulke spelletjes. Alsjeblieft. Ik heb wel twintig of dertig moordenaars ontmoet, denk ik, voor zover dat iets zegt. Misschien wel meer. Van al die kerels is een dik rapport opgemaakt waarin een verklaring voor hun daad wordt gegeven. Ik ken niet één voorbeeld waarbij ze van tevoren als potentiële moordenaars werden gezien. Sterker nog, een aantal van hen kwam op vrije voeten door mensen als ik, en heeft daarna nog iemand vermoord. Dus ik sta hier niet te beweren dat jij geen vrouw zou kunnen vermoorden.'

'Zit.'

'Wat?'

'Je staat niet, je zit.'

'Hè, jezus. Dat is nou precies wat ik bedoel. Kijk, wat ik probeer duidelijk te maken is dat ik vanmiddag goed naar je heb gekeken. En ineens dacht ik: je zou graag willen dat jij verdacht werd. Dat zou op alle fronten geweldig zijn. Jij bent dan slachtoffer, voor de zoveelste keer. De grote Will Pavic, die altijd verkeerd begrepen wordt. En dan zou blijken hoe stom de politie is. Dat zou aardig in de richting komen van wat jij als ideaal beschouwt: dat jij gelijk hebt en alle anderen ongelijk. Want zo zit de wereld volgens jou in elkaar.'

Wills trage glimlach bleef onveranderd. 'Dus ik heb je niet voor de gek kunnen houden?' zei hij.

Ik boog me naar voren en pakte zijn hand en trok hem op het bed. Ik streelde zijn borstelige, korte haar. Ik kuste zijn voorhoofd. Ik legde mijn handpalm tegen zijn wang en hij leunde er heel even tegenaan.

'Ik heb een tamelijk rotjaar achter de rug,' zei ik. 'Ik heb nachtmerries.'

'Kit...'

'M'n seksleven stond al een tijdje op non-actief, maar het is nu helemaal top, en dat is fijn. Fijn is niet het juiste woord. Je begrijpt wel wat ik bedoel. En soms vraag ik me af of ik verliefd op je ben.'

'Kit...' zei hij weer. Hij keek nu niet meer spottend of snerend. Dat was tenminste iets. Ook al zou het allemaal voorbijgaan, alles was beter dan die minachting van hem.

'Misschien heb je gelijk,' ging ik verder. 'Ik voel me tot je aangetrokken omdat je knorrig en intimiderend bent, en omdat ik ergens bang voor je ben. Of misschien vind ik je aantrekkelijk omdat je zo'n ongelukkige indruk maakt en ik mezelf wijsmaak dat ik je weer gelukkig kan maken - dat geschifte waanidee van vrouwen, hè, waar je vast wel eens over gelezen hebt. Wat dan ook. Maar goed, ik vond het heerlijk om weer het gevoel te hebben dat iemand me begeert. Als ik aan het werk was en dan plotseling aan jou dacht, was ik gelukkig. Ik voelde weer dat ik leefde. Maar ik wil niet met iemand omgaan die nergens om geeft en niemand een centimeter ruimte gunt. Ik kan niet zo goed tegen hartstocht zonder tederheid. Daar ben ik niet hard genoeg voor. En ik ben echt heel slecht in spelletjes. Zo, ik heb open kaart gespeeld. Geen sterke hand, zoals je ziet.' Ik lachte even, maar hij zei nog steeds niets. 'Dus misschien moet ik iemand hebben met zachtere kantjes.'

Will deed zijn hand omhoog en streek een lok nat haar achter mijn oren.

'Ik denk dat ik het moeilijker zal vinden als we elkaar niet meer zien dan jij,' zei ik. 'Ik haat weggaan. Daar ben ik helemaal niet goed in. Maar jij kan dat vast behoorlijk goed. Ik wed dat je niet zo vaak terugkijkt.'

'Ik wil je blijven zien, Kit.'

'Op jouw voorwaarden, ja.'

'Wat zijn jouw voorwaarden dan?'

'Weet ik niet.' Ik snikte. 'Maar die zijn er wel.'

Hij glimlachte. 'Daar begrijp ik geen mallemoer van, weet je dat?'

'Weet ik.' Hij gaf me een zakdoekje en ik snoot mijn neus. 'Maar goed, ik ga nu in ieder geval weg. En misschien moet ik maar weg blijven.' Ik legde mijn vinger op zijn lip. 'Sst, niet praten. Niet nu.'

Ik stond op en trok mijn broek en blouse aan.

'Ik vind het maar niks dat je hier zo laat over straat gaat,' zei Will.

'Dat zal wel meevallen,' zei ik. 'Ik stond niet op het lijstje.'

Ik ging de deur uit en liep zonder om te kijken weg. De volle maan was zo helder dat de randen van de wolken op lichtgevende golven leken. Ik rilde van de spanning. Ik voelde tranen over mijn wang lopen, warm, brandend, maar ik haalde een paar keer diep adem. Ik veegde mijn gezicht af. Dat was beter. Ik had de juiste beslissing genomen, ik hoefde er geen drama van te maken. Waarschijnlijk was het nu allemaal toch al voorbij, maar ik moest er steeds weer aan denken. Verder, zei ik bij mezelf. Verder. Ik had andere dingen aan mijn hoofd.

Ik ben nooit bang geweest om 's nachts in een stad over straat te gaan. Ik heb een theorie dat als je er stevig de pas in zet en doelbewust kijkt, je niets kan gebeuren. In mijn loopbaan heb ik vaak met gevaarlijke mannen gepraat en hun herhaaldelijk gevraagd hoe ze hun slachtoffers uitkiezen. Het antwoord is, denk ik, dat ze er mensen, en voornamelijk vrouwen, uitpikken die door zwakheid, gebrek aan inzicht of door onzekerheid hun aandacht prikkelen. Ik heb geprobeerd mezelf voor te houden dat als je er niet als een slachtoffer uitziet, je er ook geen wordt. Misschien hou ik mezelf wel voor de gek. Het is een onverdraaglijke gedachte dat lijden willekeurig is. Je kunt maar beter geloven dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen ellende.

Ik liep door verlaten, donkere straten tot ik bij de verlichte, lawaaierige autoweg was, bij het station van Kersey Town. De taxi's scheurden langs, de kiosk verkocht de krant voor de volgende dag, alsof er geen tijd genoeg was voor die volgende dag. Normaal gesproken zou ik me vergapen aan de aanblik die de stad 's nachts bood. Ik hou ervan om naar mensen te kijken, die op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats lijken te zijn. Ik probeer me dan voor te stellen met welk vreemd doel of via welke kronkelpaden ze hier zijn beland en ik bedenk verhalen over hen. Maar nu zaten er andere verhalen in mijn hoofd, die door elkaar heen praatten en schreeuwden om aandacht. Ik stak de drukke straat over en stak door over het plein, zodat ik de drukte achter me liet. Ik dacht aan Bryony, die laat op de avond langs het kanaal liep. Ontzettend stom, zoals Oban zei, maar ik begreep wel waarom. Het donker, de stilte, het traag stromende, zwarte water, een vreemde, geheimzinnige wereld midden in de stad. Ik dacht aan Philippa, aan Hampstead Heath op klaarlichte dag, in een volle speeltuin.

Mijn hersens werkten zo op volle toeren dat ik bijna onbewust naar huis liep, ook al nam ik een ingewikkelde route door straatjes en steegjes. Nog geen honderd meter van mijn huis werd ik plotseling uit mijn dromerijen wakker geschud. Ik keek geschrokken om me heen. Had ik iets gehoord? Ik stond in een stille straat met een rij huizen aan de ene kant en een plantsoentje aan de andere. Ik zag niemand, maar toen zag ik in mijn ooghoek iets bewegen. Toen ik nog eens goed in de richting keek waar het vandaan kwam, was er niets te zien. Had iemand zich op een donkere plek teruggetrokken? Nog even, en ik was bij de voordeur. Ik zette er stevig de pas in en klemde mijn hand om de sleutel in mijn jaszak. Een minuut, minder, dertig seconden. Ik begon te rennen en was bij de deur. Op het moment dat ik de sleutel in het slot stak, voelde ik een hand op mijn schouder en ik gaf een dom gilletje van schrik. Mijn borst krampte samen toen ik omkeek. Het was Michael Doll. Ik voelde zijn zure adem op mijn gezicht.

'Ik heb je ingehaald,' zei hij met een glimlach.

Ik probeerde na te denken. Blijf kalm. Sus de boel. Stuur hem weg. Maar ik moest verbaasd doen. Ik moest de indruk vermijden dat ik zijn aanwezigheid als vanzelfsprekend beschouwde. 'Wat doe jij hier nou?'

'Ik heb je gemist,' zei hij. 'Je bent me niet komen opzoeken.'

'Waarom zou ik jou komen opzoeken?'

'Ik heb aan je gedacht.'

'Was je me aan het volgen?' vroeg ik.

'Nee, waarom zou ik?' zei hij, terwijl hij een stap achteruit deed en de andere kant op keek.

Hij was me gevolgd. Hoe lang al? Had hij voor Wills huis gestaan?

'Ben je bij een ander geweest?'

Een ander? Wat kregen we nou?

'Ik moet naar binnen, Michael,' zei ik.

'Mag ik binnenkomen?' vroeg hij.

'Nee.'

'Een paar minuutjes maar.'

'Het is te laat. M'n vriendin is er.'

Hij keek omhoog naar de flat.

'Er brandt geen licht.'

'Ze ligt in bed.'

'Ik wil praten.'

Ik kon niet geloven dat ik om half een 's nachts voor mijn deur met Michael Doll stond te onderhandelen of hij binnen kon komen. 'Ik moet naar binnen.'

'Andere mensen zou je wel binnenlaten.'

'Michael, het is al laat. Je moet naar huis.'

'Ik haat m'n huis.'

'Welterusten, Michael.' Maar ik zei dat met een flauwe, maar niet erg hartelijke glimlach en legde mijn hand even op zijn arm, wat op medeleven duidde, maar geen echte warmte uitdrukte.

'Ik wil je spreken,' zei hij, zwakker nu.

'Het is al laat,' zei ik. 'Ik ga.'

Niet al te snel ging ik naar binnen en deed de deur dicht, maar hij bleef steken. Michael had zijn voet ertussen gezet. Hij leunde naar voren, zodat zijn gezicht door de opening stak. 'Haat je me?' zei hij. Het was nauwelijks een vraag. 'Je wil dat ik wegga. Je wil me niet zien.'

O, wat wilde ik graag dat hij wegging. Dat hij uit mijn leven verdween en zich aan iemand anders vasthechtte, als hij dat zo graag wilde. 'Dat bedoel ik helemaal niet,' zei ik. 'Ik ben moe. Ik heb een zware dag gehad. Alsjeblieft.'

Zijn gezicht was vlak bij dat van mij. Hij ademde met een fluitend gepiep. Zijn arm kwam door de opening en ik voelde zijn hand op mijn wang.

'Slaap lekker, Kit,' zei hij.

Ik gaf geen antwoord. De hand trok zich terug. Ik voelde dat de druk op de deur afnam, zodat ik hem dicht kon doen. Ik leunde ertegen en voelde een golf van misselijkheid opkomen. Ik voelde de vingers van Michael Doll nog op mijn gezicht. Ik voelde Will Pavic nog steeds in me. Ik rook naar die mannen, leek het wel. Ik rende naar boven en hoewel ik al een douche bij Will had genomen, ging ik weer lang onder de douche staan totdat het warme water op was. Daarna rommelde ik wat in een kast en vond een fles whisky. Ik nam een glas mee naar bed en ging in het donker zitten en ik nam kleine slokjes die mijn binnenste verbrandden en mijn hersens verdoofden.

37

De volgende morgen belde ik Oban en vertelde hem over het voorval met Michael Doll. Hij scheen het nogal amusant te vinden.

'Dus je hebt een bewonderaar,' zei hij. 'Nóg een bewonderaar, moet ik zeggen.'

'Het is niet om te lachen,' zei ik. 'Ik denk dat hij me gevolgd is.'

'Waarom?

Ik aarzelde. Ik had geen zin om het over Will Pavic te hebben.

'Het wordt ernstiger,' zei ik. 'Hij hangt bij m'n huis rond, hij bespiedt me. Ik voel me niet veilig.'

Er klonk een kuchje dat net zo goed een lachje had kunnen zijn.

'Ik begrijp dit niet,' zei hij. 'De laatste paar weken proberen we je er steeds van te overtuigen dat Doll gevaarlijk is en heb jij ons geprobeerd ervan te overtuigen dat hij zo'n lieve, onbegrepen jongen is.'

'Dat heb ik nooit gezegd.'

'Weet ik, schat, kan je niet tegen een grapje? Maar wat wil je dat ik eraan doe?'

'Dat weet ik niet precies. Maar ik begin me bedreigd te voelen door hem.'

'O jee,' zei Oban. 'Net nu ik steeds geïnteresseerder raak in je andere vriend.'

'Wat?'

'Dat is moeilijk te vermijden. Ik heb erover nagedacht, maar alles schijnt naar Will Pavic en dat stomme drugshol van hem te wijzen.'

'Dat is belachelijk.'

'Kan zijn. Maar we moeten er wel over nadenken. Ik kan iemand sturen, als je wil, om Micky Doll te bewerken.'

Ik slaakte een zucht van opluchting. 'Dat is misschien wel een goed idee,' zei ik. 'Het probleem is dat alles wat ik tegen hem zeg, of het nou aardig of kwaad is, hem alleen maar lijkt aan te moedigen. Ik wil hem niet te hard aanpakken, maar het loopt nu uit de hand.'

'Maak je geen zorgen. We zullen hem onder druk zetten. Op een aardige manier natuurlijk. Kom je vandaag nog?'

'Misschien later,' zei ik. 'Ik ben het grootste deel van de dag in de kliniek.'

's Ochtends zat ik in een van de spreekkamers in de kliniek met een vijftienjarig meisje dat Anita heette, haar bleke, verdwaasde moeder, een maatschappelijk werker en een advocaat. Ik keek het dossier in. Het was het gebruikelijke rampverhaal. Erger nog dan het gebruikelijke rampverhaal. Bezoeken onder toezicht waren geschrapt, medicatie was niet toegediend, papieren waren zoekgeraakt. Dat was allemaal niets bijzonders. Maar er was een schoolgebouw in brand gestoken. Dat was in ieder geval de druppel. Anita had twee zelfmoordpogingen gedaan, zichzelf herhaaldelijk toegetakeld, en haar geval was in het bakje met binnengekomen post blijven liggen. Maar als je een openbaar gebouw in de hens zet, krijg je wel aandacht.

Er werd geklopt en de deur ging open. Het was de receptioniste van de kliniek.

'Telefoon voor u,' zei ze tegen me.

Ik keek verbaasd om.

'Ik bel straks wel terug.'

'Het is de politie. Hij zei dat hij uw mobieltje had geprobeerd.'

'Dat staat uit. Zeg maar dat ik zo terugbel.'

'Hij zei dat ik u moest halen, waar u ook was. En dat hij aan de lijn zou blijven.'

Ik verontschuldigde me uitvoerig en rende de gang in, waar de telefoon was.

'Als dit niet héél...'

'Doll is dood.'

'Wat?'

'In z'n huis. Ga er ogenblikkelijk heen.'

Toen ik Michael Doll in zijn huis had opgezocht, had ik het een vies, naargeestig hok gevonden voor een vreemde, eenzame man. Hij kwam me toen voor als iemand die niemand kende tijdens zijn leven en wiens dood door niemand opgemerkt zou worden. Maar dat gold nu niet meer. Hij was berucht geworden. Er stonden drie politiewagens, een ambulance en andere wagens zonder politiekenmerken dubbel geparkeerd in de straat. Het gebied rond de ingang was met tape afgezet. Twee agenten stonden voor de deur en er was een opstootje van mensen die op een doordeweekse dag in Hackney niets beters te doen hadden.

Ik drong me door de menigte heen terwijl ik pardon mompelde, en toen ik op de agenten afliep, zag ik dat de oude vrouwen met boodschappenkarretjes me met hernieuwde belangstelling bekeken. Wat zou ik zijn? Een rechercheur? Een begrafenisondernemer? Een van de agenten liep het huis in en ik hoorde een gedempte kreet. Even later kwam Oban naar buiten. Hij zag er diep geschokt uit, zijn gezicht had een angstaanjagend grijsgroene kleur. Voor ik het wist, vroeg ik hem of het wel goed met hem ging.

'Jezus,' zei hij zachtjes. 'Niet te geloven, godverdomme. Sorry, hoor.' Hij keek schuldbewust naar de oude vrouwen

'Wat is er gebeurd?' vroeg ik.

'De technische recherche is net begonnen,' zei hij. 'Ik wil dat je even snel kijkt. Zodat je het gezien hebt, voordat ze hem weghalen. Kan je ertegen?'

'Ik denk van wel,' zei ik en ik slikte heftig.

'Het is geen prettig gezicht,' zei hij.

Ik moest een soort miniatuurhaarnetjes over mijn schoenen doen. Oban zei dat ik niets mocht aanraken. De trap op lopen was een beetje lastig, omdat er een laken overheen lag. Boven aan de trap draaide Oban zich om en zei dat ik diep moest ademhalen. Hij duwde de deur open en stapte opzij om me door te laten.

Het lichaam lag uitgestrekt op de grond, met het gezicht voorover, alleen was er geen gezicht. Het leek net een standbeeld, waarvan het hoofd nog niet klaar is. Ik herkende de kleren van de vorige nacht. De zolen van zijn schoenen wezen naar boven. De veter van zijn rechterschoen zat los. Bruine ribfluwelen broek. Anorak. Daarboven alleen zwarte natte prut. Ik wilde iets zeggen, maar mijn mond was te droog. Ik moest verscheidene keren slikken. Ik voelde een hand op mijn rug. 'Blijf overeind, schat,' zei Oban.

'Waar is z'n hoofd?' vroeg ik met een stem die niet als die van mij klonk.

'Overal,' zei Oban. 'Herhaalde zware klappen met een loodzwaar, zeer stomp voorwerp, vele daarvan nadat hij al dood was. De dader is helemaal door 't lint gegaan. Vandaar die troep.'

Ik keek om me heen. Het was de rode kamer. Het was de rode kamer uit mijn nachtmerries. Ik had het als een idee beschouwd, als een symbool, maar nu stond ik er middenin. Het leek alsof de kamer besproeid was met een tuinslang vol bloed. De muren, zelfs het plafond, dikke klodders op het plafond, die op ons dreigden te vallen, alleen waren ze gestold.

'Hoofdwonden, hè,' zei Oban, om zich heen kijkend. 'Daar komt altijd veel bloed bij kijken.'

Ik keek rond. Ik probeerde kalm te blijven, maar ik moest steeds denken aan zijn irritante, walgelijke aanwezigheid op mijn stoep gisternacht, die afstotende opdringerigheid, die nu was teruggebracht tot die verschrikkelijke brij op de grond. Ik had een vloek over hem uitgesproken. Ik had hem verwenst. Had ik hem dood gewenst?

'Kijk hier 's naar,' zei Oban.

Hij had een doorzichtige map in zijn hand met een vel papier erin. Op het papier stond in grove hoofdletters geschreven:

BLOEDORSTIGE HUFDER

'Dat lag op zijn lijk. Zie je?' zei hij. 'Ze kunnen niet eens spellen.'

'Dus ze hebben 'm gepakt,' zei ik.

Oban knikte.

'Wat een stinkhol,' zei hij. 'Ben je hier wel 's geweest?'

'Ja,' zei ik.

'Ik dacht dat het nuttig kon zijn als je even rondkeek. Neem alle tijd. Of niet.'

Mijn benen trilden en ik wilde op de leuning van een stoel gaan zitten, maar er kwam een man naar me toe die zei dat het niet mocht. Ik maakte mijn excuses.

'Wat een klerezooi,' zei Oban weer. 'Het lijkt net een slachthuis in een museum.'

'Michael Doll was een verzamelaar,' zei ik. Ik mocht niet overgeven. Ik slikte heftig en ademde oppervlakkig door mijn mond.

Oban trok een grimas. 'O ja? Wat verzamelde hij dan?'

'Alles wat hij maar tegenkwam. Dingen bij het kanaal. Wat hij maar kon dragen. Het was een soort ziekte.'

'Ik benijd de mensen niet die dit moeten opruimen.'

Oban praatte maar door, maar ik hoorde hem niet. Ik hoorde niets. Want plotseling had ik het gezien. Ik liep de kamer door. Ik moest omzichtig om het lijk heen stappen. Ik liep naar de andere kant van de kamer en stak mijn hand uit naar een voorwerp op een plank. Het stond tussen een jampot en een stuk roestig ijzerdraad. Iemand riep iets en ik voelde dat er iemand aan me trok.

'Niet aankomen,' zei een stem.

'Dat,' zei ik, wijzend. 'Dat.'

De man had handschoenen aan. Hij boog zich naar voren en pakte het heel voorzichtig op.

'Wat is het?' zei Oban.

'Zeg jij 't maar,' zei ik.

'Het is een tuitbeker, zo'n ding voor peuters. Wat staat erop?'

'Emily,' zei ik.

Hij keek niet-begrijpend. 'Je gaat me toch niet vertellen dat Micky Doll een dochter had die Emily heette?'

'Nee,' zei ik. 'Maar Philippa Burton wel.'

38

'Gaat het?' vroeg Oban, toen we van de stoep wegreden waar het groepje mensen zich tot een kleine menigte had uitgebreid.

'Prima.' Ik hield mijn stem in bedwang en glimlachte naar hem. Ik trilde niet. Mijn stem was vast, mijn ademhaling gelijkmatig. Ik draaide het raampje naar beneden en liet de warme wind in mijn gezicht waaien.

'Niet te geloven, hè?' Zijn gezicht was weer normaal en zijn toon was joviaal, opgewekt zelfs. Hij zag er alerter en tegelijk ook meer ontspannen uit dan ik in weken had meegemaakt. Ik verwachtte al half dat hij door zijn tanden zou gaan fluiten.

'Ja.'

'Hele klus voor de sporenjongens. Nachtmerrie. Maar er zal veel sympathie zijn voor de daders, toch wel. Het recht in eigen hand en zo. We moeten het tactisch aanpakken op de persconferentie.'

Ik sloot even mijn ogen en dacht aan het tot pulp geslagen lijk van Doll, en al dat bloed. Overal rood bloed: een donkerrode kamer van bloed.

'Dus nu is het cirkeltje rond, Kit.'

'Wat?'

'Het was Doll, al die tijd al. Uiteindelijk toch.'

Ik mompelde iets neutraals en staarde uit het open raampje. De lucht was blauw, geen wolken, gouden zon. De mensen op straat liepen in felle kleuren rond. Het was een dag vol licht en warmte, als een laatste cadeautje van de zomer.

'Kom op, Kit. Je kan het nu allemaal achter je laten. Het is voorbij, geef maar toe.'

'Tja...'

'Laat me 's raden. Je bent nog steeds niet overtuigd. We vinden Emily's beker in Dolls kamer, goddomme, een drinkbeker met haar naam erop - dat moeten we natuurlijk nog even met Burton verifiëren, maar dat is maar een detail, toch? - en je bent nog steeds niet overtuigd. Wat is daar dan voor nodig?' Hij draaide zijn hoofd opzij en grijnsde naar me terwijl hij het zei. Het klonk lief in plaats van geïrriteerd.

'Ik begrijp het gewoon niet.'

'Nou en? Wie wel? Je hoeft het niet meer te begrijpen van ons. Er wordt niet van je verwacht dat je er college over gaat geven aan je medewerkers of wat je ook allemaal doet. We moesten gewoon de persoon opsporen die de vrouwen heeft vermoord, en godzijdank is dat gebeurd.'

'Nee, het klopt niet. Dat bedoel ik.'

'Er kloppen zo veel dingen niet.' Hij maakte een slinger om een fietser in lichtgevend nylon te ontwijken en toeterde even. 'Maar Doll was de moordenaar, Kit.'

Ik gaf geen antwoord.

'Kit? Toe nou, zeg het nou. Eén keertje maar. Het kan geen kwaad.'

'Ik zeg niet dat ik denk dat je ongelijk hebt...'

'Maar je wil ook niet zeggen dat ik wél gelijk heb.'

'Ja.'

Hij lachte. Daarna legde hij even zijn warme hand op die van mij. 'Je hebt het goed gedaan, Kit. Ook al ging je intuïtie op het eind in de fout, je hebt het uitstekend gedaan. Je moet niet denken dat ik niet besef hoe zwaar dit voor je geweest moet zijn, na al die ellende. Maar zonder jou waren we helemaal de mist in gegaan. Jij hebt ons op het rechte pad gehouden.'

'Nee,' zei ik, en ik was verbaasd over de kracht van mijn stem. 'Nee, weken geleden al heb ik je gezegd dat Doll moest worden vrijgelaten. Als je hem toen had aangeklaagd, schuldig of onschuldig, zou hij nu nog leven. Misschien dat hij na een jaar in mijn inrichting was beland. Ik heb hem gezegd dat hij veilig was.'

'Het heeft geen zin om zo te denken. We hebben allemaal fouten gemaakt in deze zaak, maar jij zag de verbanden die wij over het hoofd zagen. Jij hebt ons belet om fouten te maken, toen we op het punt stonden die te maken. Je hebt voorkomen dat het een afgrijselijke puinzooi werd.'

'Maar...'

'Jezus, Kit, laat het los. Hou op met dat gemaar. Je bent de koppigste vrouw met wie ik het genoegen en de eer heb gehad om samen te werken.'

'Dat zal ik in m'n cv zetten,' zei ik droogjes.

'En de meest integere,' voegde hij eraan toe. Ik keek hem aan, maar hij keek recht voor zich.

Ik legde mijn hand even op zijn arm. 'Dank je, Daniël.'

Mijn huis zag er verwaarloosd uit, alsof er niemand meer woonde. Alle ramen waren dicht, de gordijnen half toe, alsof ik met vakantie was, overal lag stof. Er stonden geen bloemen, wat meestal wel zo was, behalve een verlepte bos in een vaas op de vensterbank van het keukenraam. Geen fruit in de schaal op de keukentafel, geen opengeslagen boeken over de leuning van de bank, geen briefjes van Julie op de deur van de ijskast. Ik deed hem open. Hij was schoon en zo goed als leeg: een pak halfvolle melk, een kuipje boter, een potje pesto, halfleeg, een pak koffiebonen.

Wanneer had ik Julie voor het laatst gesproken? Een beetje beschaamd besefte ik dat ik dat eigenlijk niet meer wist. De afgelopen hectische dagen was ze een soort vage gestalte geweest aan de rand van mijn gezichtsveld, waar ze onopgemerkt bleef hangen, totaal genegeerd. Ik had een vage herinnering dat ze zei dat we moesten praten toen ik weer eens langs haar rende, op weg naar iets anders. Wanneer was dat geweest?

De deur van wat ik als haar slaapkamer was gaan beschouwen stond open, dus ik keek om het hoekje. Het zag er veel te netjes uit. Julie liet altijd kleren op de grond slingeren, ze maakte nooit haar bed op, ze liet lippenstift en potjes gezichtscrème openstaan op het ladekastje, dat ze als toilettafel gebruikte. Even vroeg ik me af of ze helemaal verdwenen was, maar haar koffer stond nog op de grond en de kast hing vol kleren.

Ik liep naar de woonkamer terug en zette een paar ramen open. Ik stofte af. Daarna rende ik de deur uit, naar de delicatessenwinkel op de hoek, waar ik een geitenkaasje en een stuk Parmezaanse kaas kocht, verse pasta, crème fraiche, Italiaanse salami en ham, olijven gevuld met ansjovis, kleine amandelkoekjes, verse basilicum in een potje, artisjokhartjes en vier grote vijgen. Niet dat ik dat allemaal wilde opeten, ik wilde gewoon dat het in huis was, als welkom voor een onverwachte gast.

Na de delicatessenwinkel ging ik naar de groenteman een eindje verderop: rode paprika's, gele paprika's, groene appels, een lichtgestreepte meloen, nectarines en paarse pruimen en een tros blauwe druiven. Bij de bloemist kocht ik een schaamteloos grote bos gele en oranje dahlia's. Ik sjouwde terug naar huis met de plastic zakken die in mijn vingers sneden en de bloemen die mijn neusgaten kietelden. Ik zette water op, maalde koffiebonen, schikte de bloemen in een glazen vaas, legde de kaas in de ijskast, ordende het fruit en de groenten in een grote schaal. Zo. Als Julie nu binnenkwam, zou ze weten dat ik weer thuis was.

Net toen ik erover dacht om een bad te nemen, ging de telefoon. 'Ja?'

'Kit, ik pik je over vijf minuten op, oké? Ik ben al bijna bij je huis.'

'Je zei toch dat het voorbij was, Daniël?'

'Ja, ja. Dit is maar een staartje. Je zal het wel kunnen waarderen, echt.'

'Ik hou niet van verrassingen,' begon ik, maar de verbinding was verbroken.

'Je bent er vanaf het begin bij geweest. Dus ik vond dat je ook bij het eind moest zijn.'

'Ik wil toch nog steeds graag weten waar we heen gaan.'

Oban grinnikte. 'Niet zo mopperen.'

Een paar minuten later stonden we voor de deur van het echtpaar Teale.

'Weet je zeker dat ze thuis is?'

'Ik heb eerst gebeld.'

Toen Bryony opendeed, schrok ik van haar verschijning. Ze had haar oranje haar opgestoken en haar gezicht zag bleek. Ze had donkere kringen onder haar ogen, alsof ze al dagen niet had geslapen. Ze leek magerder in de oude spijkerbroek en een oversized wit overhemd die ze aanhad en toen ze glimlachte, deden haar ogen niet mee.

'Kom binnen.'

'We blijven maar even, mevrouw Teale,' zei Oban, zodra we in de woonkamer waren. 'Ik wilde u alleen vragen of u dit herkent?' Hij trok een dunne handschoen over zijn rechterhand, boog zich voorover naar de tas die hij bij zich had en haalde er met een zwierig gebaar als een goochelaar een leren damestasje uit.

Bryony keek ernaar en meteen sloeg ze haar handen voor haar mond. 'Ja,' fluisterde ze.

'Dit is in Michael Dolls huis gevonden.' Hij wierp me een onvervalste triomfantelijke blik toe.

'O!' hijgde ze, alsof iemand haar een stomp in haar maag had gegeven en ze geen adem meer had. Ze begon meteen te huilen, ze steunde haar hoofd in haar handen en jammerde. Tranen druppelden tussen haar vingers door. Ik keek Oban kwaad aan. Hij stond op en liep naar haar toe, en hij legde zijn hand onwennig op haar schouder.

'Nou, nou, niks aan de hand. Het is allemaal voorbij, mevrouw Teale, eh, Bryony. Hij is namelijk dood. Er kan nu niks meer gebeuren.'

'Niks meer gebeuren?' Ze hief haar natte gezicht op, met een verbijsterde blik in haar ogen. 'Niks meer gebeuren?'

'Nee. De details kan ik u niet geven, maar ik kan wel zeggen dat we er zeker van zijn dat Doll, de man die zich als getuige van de aanslag voordeed - de moordenaar was. Hij is altijd verdacht geweest en hij is vanmorgen dood in zijn huis aangetroffen. Tussen zijn bezittingen vonden wij voorwerpen die zowel u als Philippa Burton toebehoorden. We wisten dat dit van u was' - hij hield het tasje omhoog en rammelde ermee - 'omdat er onder andere uw huissleutels in zitten, met uw adres eraan. Misschien had hij ook iets van Lianne meegenomen, maar daar zullen we waarschijnlijk nooit achter komen.' Hij knikte haar vriendelijk toe. 'Trofeeën, hè.'

'Maar hoe... wat...?'

'Hij is al eerder aangevallen door een boze burgerwacht, dus we gaan ervan uit dat zij hem vermoord hebben. Maar het is nog te vroeg om daar iets zinnigs over te zeggen.'

'Mijn tasje,' zei ze langzaam. 'Hij had mijn tasje.'

'Herinnert u zich dat u het kwijt was?'

'Nee, dat weet ik niet meer. Ik zal 't wel zijn kwijtgeraakt op de avond dat hij me aanviel. Maar ik dacht niet... ik wist dat het weg was, maar ik wist niet meer waar ik 't het laatst bij me had gehad. Ik was te veel in de war. Toen ik viel, moet hij... ik dacht dat hij me te hulp kwam... hoe heb ik dat kunnen denken?' Ze huiverde hevig en sloeg haar armen strak om zich heen.

'Gaat het wel?' vroeg ik.

Ze keek me aan. 'Redelijk, ja,' zei ze. 'Ik werd ineens een beetje misselijk. Maar het komt allemaal goed, toch? Ik denk dat het nog niet helemaal tot me is doorgedrongen.' Ze deed een poging om te glimlachen. 'Het zijn me wel dagen geweest.'

Oban stak zijn hand uit. 'Tot ziens, mevrouw Teale, we houden contact. We gaan de losse eindjes aan elkaar knopen, zeg maar. Al zal dat nooit netjes genoeg zijn voor jou, Kit.' Hij keek me met een zelfgenoegzame grijns aan.

'Tot ziens, Bryony...' Ik wilde haar ook een hand geven, maar ze sloeg haar armen om me heen en kuste me op beide wangen. Ze rook schoon en voelde zacht en breekbaar aan.

'Je bent heel lief geweest,' fluisterde ze in mijn oor. 'Dank je wel.'

'Tevreden?' zei Oban, toen we de deur uit liepen.

'Niet zo jubelen, Dan, dat past niet bij je. Waar ga je nu heen?'

'Persconferentie. Ik hoop dat je ook komt.'

'Jij laat er ook geen gras over groeien, hè?'

'Niet als we een zaak hebben opgelost. Stap in.' Hij hield het portier open.

'Ik snap niet dat ik me zo door jou laat commanderen.'

Hij snurkte van het lachen. 'Laat me niet lachen.'

Ik weet niet waarom, maar ik streek zachtjes met mijn vingers over mijn litteken. 'Gek toch,' zei ik, 'maar ik kan me niet meer herinneren dat ik er ooit anders uitzag.'

'Anders?'

'Zonder litteken.'

'Je ziet er prima uit,' zei hij verlegen. Toen: 'Kom, stap in, we kunnen moeilijk de hele middag voor het huis van mevrouw Teale je uiterlijk staan bespreken.'

Het was al bijna donker toen ik thuiskwam. Er brandde geen licht, dus Julie was nog niet terug. Ik ging naar binnen en zette meteen het bad aan. Nog geen twaalf uur geleden had ik naar Doll staan staren. Zijn gezicht kwam ongevraagd naar boven, niet alleen de brij die ik op het tapijt had zien liggen, maar het gezicht dat hij naar me omdraaide toen hij zat te vissen bij het kanaal. Die verwachtingsvolle glimlach. Hij had twee vrouwen vermoord. Lianne en Philippa. Hij had een derde vrouw bijna vermoord, Bryony. Toch voelde ik ondanks alles een scheut van medelijden voor de man. Hij had geen enkele kans gehad in zijn leven. Hij was kwaadaardig, afstotend, pervers, moorddadig, maar hij had geen enkele kans gehad. Ik had te veel mensen van Dolls soort ontmoet.

'Hoi. Je hebt schuim in je haar.'

Ik ging overeind zitten. 'Ik hoorde je niet binnenkomen.'

'Dat komt vast doordat je onder water zat. Wat ziet het huis er gezellig uit.'

'Mooi zo. Ik had het laten versloffen.'

'Ja.'

'Het is voorbij.'

'Wat?'

'Die moordzaak. Die is voorbij. Het ziet ernaar uit dat het toch Michael Doll was.'

'Doll? Die vent die hier was?'

'Ja.'

'Jezus. Ik kijk voortaan wel beter uit wie ik binnenlaat.'

'Julie, gaan we vanavond uit eten? Of heb je iets anders te doen?'

'Dat lijkt me hartstikke leuk. Alleen zit ik nogal krap...'

'Ik trakteer. Ik bulk van het geld en ik geef het nooit uit.'

'O, ik ben heel goed in geld uitgeven.'

Ik bestelde heldere soep, Thaise viskoekjes, varkens- en kipsaté, noedels en rijst, gestoomde, pikante dumplings, grote garnalen in pepersaus, inktvis met citroengras en koriander, spareribs, een fles Chileense wijn. Julie was geïmponeerd en keek verschrikt.

'En twee glazen champagne,' zei ik nog.

'Wat doe je nou allemaal?'

'Wat?'

'Je bestelt voor zes personen. Je bent toch niet zwanger of zo?'

De champagne werd gebracht en ik toostte met Julie.

'Dit is mijn oudejaarsavond.'

'Het is augustus, Kit.'

'Het nieuwe jaar kan op elk tijdstip beginnen.'

'Ik weet niet precies of je nou iets aan het vieren bent of je verdriet aan het verdrinken bent.'

'Een beetje van allebei. Ik ben blij dat het voorbij is. Ik ben blij dat Doll geen kwaad meer zal doen. Maar ik begrijp niet hoe het allemaal in elkaar zit, het is totaal onbegrijpelijk, het klopt gewoon niet. En daardoor voel ik me...'

'Gefrustreerd?' hielp Julie.

'Nog erger. Ik heb het gevoel dat ik ze in de steek heb gelaten. Philippa en Lianne. Klinkt dat raar?'

'Ja. Je hebt me zo vaak lastiggevallen met je...'

'Vandaag, op de persconferentie, heeft Oban me de hemel in zitten prijzen. Het was echt overdreven. Ik voelde me een complete nepfiguur.'

'Omdat?'

'Omdat ik voel dat ik ze nog niet te ruste heb gelegd. Dat klinkt idioot, hè?'

'Ze zijn dood, dus rust hebben ze al. En het belangrijkste is toch dat hij gepakt is?'

'Hij is dood.'

'O.' Ze was even van haar stuk gebracht, leek het.

'Vermoord door boze burgers die vonden dat ze daar het volste recht toe hadden, toen ze hoorden wat hij gedaan had. Ha, het eten.'

Ik at de hele kom soep leeg. Hij was zo heet dat het leek of ik spelden en naalden inslikte. Mijn lichaam gloeide helemaal na. Daarna at ik drie pikante dumplings. Ik kauwde er lang op en kreeg ze met enige moeite naar binnen. Maar het lukte.

'Sorry dat ik zo bezeten bezig was.'

'Geeft niks. Ik wil alleen weten wat er met Will Pavic is gebeurd.'

'Dat is ook voorbij. Dat denk ik, tenminste.'

'O ja? Dat was snel. Maar misschien is dat niet zo erg. Het was nogal een nors type, hè?'

'Die norsheid, daar viel ik juist op,' zei ik. Ik nam een hap van mijn sparerib en gulpte er een slok wijn achterna om de boel naar beneden te spoelen. Dolls pulpachtige gezicht zweefde voor mijn ogen. Ik zag de kamer voor me, besproeid met zijn bloed, en dat van mij.

'Waarom heb je het dan uitgemaakt?'

'Wat? O, omdat ik er niet in meegetrokken wilde worden. Ik denk, nou ja, ik denk dat ik moet proberen gelukkig te zijn.'

'Dat lijkt me een goed idee.'

Ik pakte een ringetje inktvis op en keek ernaar. Het zag eruit als rubber. Of darmen. Ik legde het op de schaal terug en staarde naar de lichtbruine rijst. Ik nam nog een slok wijn. Ik voelde me ontzettend raar.

'Ik moet je iets vertellen,' zei Julie door de mist voor mijn ogen.

Ik knipperde. 'Wat dan?'

'Ik ga weg.'

'Ik begrijp het, je gaat een eigen huis zoeken.'

'Nee, ik ga het land weer uit. Ik kan er niet tegen. Ik voel me gevangen. Ik wil niet het onderwijs in of iemands secretaresse worden, en iedere dag op kantoor verschijnen in zo'n duf mantelpak met een panty en leren schoenen. Dus ik vertrek weer. Denk je dat ik iemand ben die het moeilijk vindt om zich aan te passen aan het echte leven?'

'Ik heb nooit iets tegen escapisme gehad,' zei ik, en mijn stem leek van mijlenver te komen.

'Ik wil ook gewoon gelukkig zijn. Net als jij.'

Ik hief mijn glas. 'Op jouw geluk.'

'Niet huilen, Kit. We kunnen allebei gelukkig zijn. Tegelijkertijd.' Met betraande ogen zaten we tegen elkaar te giechelen. 'En nu jij toch zo aangeschoten en emotioneel bent,' voegde ze eraan toe, 'zal ik je maar vertellen dat ik zonder te vragen je zwarte fluwelen jurk had geleend en dat ik die te heet heb gewassen en dat hij er helemaal raar uit is gekomen. Er zit een soort kronkel in de zoom. Sorry.'

39

De volgende morgen werd ik wakker door het gerammel van de wind aan de raamkozijnen en het gezwiep van de bomen buiten. Een paar gele bladeren schuurden tegen de ramen toen ze omlaag dwarrelden. Eén afschuwelijk moment wist ik niets meer: niet welke dag het was, waar ik was, wie ik was. Ik wist alleen dat ik me niets kon herinneren en dat er een totale leegte was in mijn hoofd. Ik wachtte tot dat vacuüm gevuld zou worden met herinneringen. En gelukkig stroomden de beelden toe. Eerst dat van Doll zonder gezicht, in een poel van zijn eigen bloed, terwijl overal om hem heen het bloed van de muren en het plafond droop. Een martelkamer. Daarna Doll mét gezicht, met opgeheven arm, het scherpe porselein in zijn vuist, bloed dat overal in het rond sproeide, mijn bloed. Ik lag plat op mijn kussen met mijn ogen open, maar ik zag wat zich in mijn hoofd afspeelde. Ik had het gevoel dat ik al die maanden alleen maar had gerend, omdat ik dacht dat ik zo de rode kamer achter me kon laten. Maar al die tijd had ik in een kringetje rondgelopen en nu was ik terug bij af.

Ik reed meteen van Market Hill door naar Kersey Town en zette de auto daar neer. In een opwelling holde ik naar een winkel om bloemen te kopen. Ik had geen flauw idee van wat voor soort bloemen ze hield, als ze er al van hield, maar ik kocht een dikke bos anemonen, paarse, rode en roze, met de dauw er nog op, als een handje zachte juwelen. Ik rende over het trottoir, want ik wilde niet te laat komen. Op tijd komen was wel het minste wat ik kon doen, leek me. Ik wilde eer bewijzen. Ik wilde zeggen dat het me speet.

Ik weet niet waarom Lianne me zo diep had geraakt. Ik had haar niet gekend, maar ze had net als ik geen moeder. Ik had alleen haar gezicht gezien toen ze al dood was, een rond gezicht met sproeten op de brug van haar neus. Ik wist niets van haar, en als ik haar in levenden lijve had ontmoet, had ik haar misschien niet aardig gevonden of geen enkele genegenheid voor haar gevoeld. Ik wist niets van haar leven. Ik kende niet eens haar werkelijke naam. Die kende niemand. Misschien heette ze niet eens Lianne, maar Lizzie of Susan of Charlotte of Alex. Ze was een naamloos meisje, dat op kosten van de gemeente gecremeerd zou worden, en haar crematie zou door een vrouw worden bijgewoond die ze nooit had ontmoet, maar die misschien de belangrijkste en enige persoon was die om haar rouwde.

Toen ik bij het crematorium aankwam, kwamen er mensen naar buiten van de vorige dienst. De orgelmuziek op band dreef hen naar buiten en toen, na een paar minuten stilte, duwde de muziek me naar binnen. Het was een erg lange zaal, crèmekleurig geschilderd, bezet met nieuwe, houten banken. Voor de banken stond Liannes kist. Ik was de enige belangstellende. Ik wist niet wat ik met mijn bloemen moest doen. Zou ik ze op de kist leggen, was dat gebruikelijk? Ik keek vluchtig rond, en toen legde ik de felgekleurde anemonen op de lichte, glanzende kist met vergulde handvatten. Daarna ging ik op de voorste bank zitten en wachtte, terwijl de muziekband doorspeelde. Even later hoorde ik geritsel achter me en er ging een vrouw naast me zitten. Ze had haar haar in een hoofddoek opgebonden en droeg een donkergrijs colbertje over haar bloemetjesjurk, alsof ze dat haastig had aangetrokken.

We glimlachten elkaar droevig toe, daarna boog ze zich naar me toe en fluisterde: 'Hallo, ik ben Paula Mann, van de gemeente.' Ze wachtte even en ging verder: 'Ik kende haar niet, maar ik heb dit geregeld. Ze is namelijk in ons district overleden, en aangezien er niemand anders... de stakker, wie ze ook was. Dus kwam deze taak bij ons terecht. We willen graag de laatste eer bewijzen, als we daar tijd voor kunnen vinden. Soms lukt dat niet. Maar ik vind dat er iemand bij de plechtigheid hoort te zijn.'

'Kit Quinn,' zei ik en we gaven elkaar een hand. Ik dacht: niet één, maar twee personen op je crematie, die jou alleen maar dood hebben gezien.

'U kende haar zeker ook niet?'

'Nee.'

'Dacht ik al. Meestal vinden we wel iemand, als het moet,' zei ze. 'U zou niet geloven hoeveel mensen eenzaam sterven, van wie je niet eens weet waar ze vandaan komen. Zegt wel iets over onze maatschappij, denk ik. Zo veel eenzaamheid.' Haar aardige gezicht vertrok even.

'Heeft u uitgezocht wie ze was?'

'Dat is mijn werk, hè. Ik ben eigenlijk een soort detective, alleen is er meestal geen misdrijf in het spel. Ik krijg de lijken die niemand opeist en ik moet dan uitzoeken of er nog familie is of een vriend die de zaken kan regelen. En zo niet, dan regel ik de begrafenis en ga door alle bezittingen. In de meeste gevallen gooi ik ze weg. Soms is dat vreselijk, als ik foto's of brieven tegenkom, of spullen die ooit veel betekenden voor diegene. Maar we pakken ze bij elkaar en bewaren ze een paar maanden in een grote kast, en daarna gooien we ze weg. Ze worden verbrand.'

'Wat heeft u met Liannes spullen gedaan?'

'Zij was een ander geval. We weten niet eens of ze wel spullen had. We kregen alleen een lijk dat bij het kanaal was gevonden.'

'Gebeurt dat vaak?'

'Niet zo vaak. Maar wel vaker dan u wilt weten.'

De orgelmuziek veranderde en de dominee kwam binnen, dus hielden we allebei onze mond. Hij keek ons ernstig aan en legde zijn hand op Liannes kale kist, net boven mijn bos bloemen. Maar voordat hij iets kon zeggen, klonk er een geluid achter ons. Toen ik me omdraaide, zag ik vier jonge mensen verlegen op de drempel staan. Ik herkende hen meteen, hoewel ze er heel anders uitzagen, met vreemdsoortige zwarte kleren aan, die ze waarschijnlijk van vrienden bij elkaar hadden gescharreld. Daar was Sylvia met de groene ogen, die er als een elfje uitzag, het verlegen zwarte meisje Carla, die Lianne van het groepje blijkbaar het laatst in leven had gezien, Spike met zijn kaalgeschoren hoofd, de harige Laurie. Ze hadden allemaal een bosje bloemen in hun hand, hoewel dat van Sylvia eruitzag alsof ze het onderweg uit een voortuin had gegraaid. Carla had enorme, wasachtige lelies bij zich, die heel duur moesten zijn geweest. Ik rook ze vanaf mijn bank. Ik glimlachte naar hen, maar ze glimlachten niet terug. Misschien wisten ze niet meer wie ik was. Ze stonden er verlegen en onhandig bij en Spike giechelde en porde Laurie, terwijl ze naar de kist schuifelden en hun bloemen naast die van mij legden. Daarna sjokten ze naar de bank aan de andere kant van het gangpad terug.

Na een tijdje begon de dienst. De dominee deed gelukkig niet alsof hij Lianne had gekend en dat hij iets over haar zou kunnen zeggen. Hij handelde het vereiste ritueel alleen snel af. Halverwege kreeg ik het gevoel dat er iemand naar me keek en ik draaide me om. Er ging een pijnscheutje door mijn borst. Daar was hij. Will. Gekleed in een streng, zwart pak zag hij er meer dan ooit als een kraai uit. Hij zat met zijn armen over elkaar en staarde naar me. Nee, dat was het niet: hij staarde door me héén, alsof ik er niet was. Zijn ogen waren gaten in zijn broodmagere, stoppelige gezicht. Zijn haar was superkort geknipt, zodat ik een klein, wit litteken op zijn schedel kon zien. Ik draaide me om, maar het voelde alsof zijn starende blik een gat in mijn nek brandde.

Toen de kist weggleed, stelde ik me voor hoe Liannes lichaam daarbinnen verbrandde. Van een ijskast in een oven. Ik haalde me haar lieve gezicht voor de geest, haar afgekloven nagels, het hartjesmedaillon: 'Liefste...' Ik kreeg tranen in mijn ogen, maar ik knipperde ze weg. Achter me werd gehuild en toen ik over mijn schouder keek, zag ik dat het niet een van de meisjes was, maar Laurie. Laurie, die een keer een zoen had gekregen van Lianne, die had toegelaten dat ze zijn onwennige gezicht in haar handen nam en hem vol op zijn hulpeloze mond had gekust. De verlegen Carla hield zijn hand vast. Spike staarde naar zijn grote, zwarte laarzen, zodat ik zijn gezicht niet kon zien. Alleen Sylvia keek voor zich uit met haar kalme, zeegroene ogen.

De orgelmuziek zette weer in en we stonden op om weg te gaan. Will bleef achterin zitten. Zijn blik was strak op de plek gericht waar de kist had gestaan. Hij leek onbewogen, maar toen zag ik dat zijn gezicht nat was van de tranen. Hij deed geen moeite ze weg te vegen of ze te verbergen. Ik liep naar hem toe en stak mijn hand uit. 'Kom,' zei ik. Hij keek me aan, maar ik had evengoed een vreemde kunnen zijn. Ik pakte hem bij zijn hand en trok. 'Kom, de volgende crematie begint zo. Je wil er toch niet nog een meemaken?'

Ik trok hem mee naar buiten, knipperend tegen de zon. Zijn hand was koud en hij liep stram.

'Gaat het wel goed, Will?'

Hij gaf geen antwoord, maar eindelijk keek hij me verdwaasd aan. Ik pakte een zakdoekje uit mijn tas en veegde zijn gezicht af. Hij bleef staan en liet me begaan. Ik legde mijn hand op zijn schouder, maar het was net alsof ik een plank aanraakte. 'Will? Zal ik je thuisbrengen, Will?'

'Nee.' Hij rukte zich van me los.

'Waar is je auto?'

'Ik ben komen lopen,' zei hij met moeite. Hij had een verdoofde uitdrukking op zijn gezicht, alsof iemand hem met een baksteen op zijn hoofd had geslagen.

'Laat me je helpen.'

'Ik hoef niet geholpen te worden.'

Ik keek naar zijn gesloten gezicht, zijn ijzige wanhoop, en alle tederheid van vroeger welde in me op. Hij had meer hulp nodig dan wie dan ook.

'Kom,' zei ik en ik gaf hem een arm. 'We gaan een eindje wandelen.'

We liepen zwijgend van het crematorium vandaan. Hij liep gedwee met me mee, alsof hij zijn weg zocht in een pikdonkere grot. Ik had hem gemakkelijk naar het kanaal kunnen brengen en hem in het bruine water kunnen gooien, zonder dat hij het gemerkt had. Maar geleidelijk aan voelde ik dat hij ontspande. Ik wilde hem mee naar mijn huis nemen en voor hem zorgen. Ik wilde zijn nek masseren, een bad voor hem vol laten lopen, eten voor hem maken, hem laten glimlachen, in het donker naar hem kijken als hij sliep, hem tegen me aanhouden, de zijkant van zijn sombere mond kussen, niet uit lust, maar als teken van intimiteit. Menselijk contact, het gevoel dat er iemand bij je is in deze smerige, kille wereld. Maar hij zou dat nooit toelaten. Niet op die manier.

'Hier staat m'n auto. Ik breng je wel thuis.'

Hij verzette zich niet. Ik deed het portier open en duwde hem naar binnen. Hij keek naar me op en even leek hij iets te willen zeggen, maar hij zag ervan af. Ik reed zwijgend en zette hem bij zijn huis af. Het laatste wat ik van hem zag was dat hij daar bleef staan als een vreemdeling, die helemaal niet wist waar hij was. Wat zag hij er eenzaam uit.

Ik belde Poppy. Ze deed een beetje koel.

'Hoe gaat 't?' vroeg ik.

'Z'n gangetje,' zei ze kribbig. Maar toen zei ze: 'Ik bel de hele tijd op en dan krijg ik Julie en vraag haar of ze wil doorgeven dat ik heb gebeld, maar je belt nooit terug.'

'Het spijt me heel erg,' zei ik. 'Het was een gekkenhuis.'

'Prima. Maar je mag iemand niet zo aan 't lijntje houden.'

'O Poppy, het spijt me echt heel erg. Zal ik nu langskomen?'

'Nee, Seb en ik gaan met elkaar praten. Niet dat dat iets zal uitmaken.' Ze stootte een bitter lachje uit.

'Wat is er dan? Gaat het niet goed?'

'Ach, het oude patroon, hè. Succesvolle man met vrouw die alleen maar thuis zit.'

'Dus?'

'Ik weet 't niet, Kit. Ik bel je nog wel, oké? Ik moet me nu een beetje leuk aankleden. Ik zie eruit als een ouwe tut.'

'Dat moet je niet zeggen.'

'Waarom niet? Het is waar.'

'Niet waar. Je bent heel mooi.'

'Doe niet zo achterlijk. Ik pas in geen enkele jurk meer.'

'Nee, ik meen het. Je bent heel mooi en geweldig en hij beseft niet wat een bofkont hij is.'

Ze snufte. 'Sorry dat ik zo kortaf deed.'

'Nee, ík moet sorry zeggen.'

Ik zette water op om pasta te koken. Waar ik echt naar verlangde was dat ik op de bank zat en iemand me thee met crumpets gaf, iemand die me in de watten legde, voor me zorgde. Heel even liet ik me wegzakken in de fantasie dat mijn moeder mijn haar streelde en me zei dat ik nu mocht uitrusten. Ik trilde van vermoeidheid en de emoties, terwijl ik eraan dacht hoe Liannes kist de vlammen in gleed. Ik stelde me Poppy voor, die wanhopig kleren aanpaste voor de grote spiegel in haar kamer en zag haar teleurgestelde gezicht terwijl ze naar haar spiegelbeeld keek. En daarna haalde ik me Will voor de geest, moederziel alleen in zijn galmende huis.

Plotseling kon ik er niet meer tegen. Ik trok mijn suède jasje aan en rende naar de auto. Ik scheurde over de weg en vloekte tegen alle stoplichten. Toen hij opendeed, had hij nog steeds zijn zwarte pak aan. Hij deed een stap opzij en liet me binnen, en ik duwde de deur achter me dicht. Ik leidde hem naar de bank, duwde hem omlaag en ging naast hem zitten. Ik pakte zijn twee koude handen tussen mijn warme handen en blies erop. Ik maakte de bovenste knoopjes van zijn overhemd los. Ik trok zijn stijve, zwarte schoenen uit.

'Ik ga thee zetten,' zei ik en hij protesteerde niet.

Ik roosterde twee boterhammen in de keuken en smeerde er jam op die ik in de ijskast zag staan.

'Je bemoedert me,' zei hij, maar hij nam toch een grote hap van het brood.

Ik vroeg niet waarom hij zo verdrietig was. Ik keek alleen maar toe terwijl hij at en dronk. Daarna leidde ik hem naar boven en kleedde hem helemaal uit alsof hij een kind was, en hij ging in bed liggen en ik ging naast hem zitten en streelde over zijn stekelige hoofd. Na een tijdje sloot hij zijn ogen en ik haalde mijn hand weg.

'Ik slaap niet,' zei hij zachtjes.

'Ik wou alleen maar zeker weten dat het goed met je ging.'

'Ja, ja. Je moet je niet zoveel aantrekken van andere mensen, Kit.'

'Ik kan er niks aan doen.'

'Ah.' Hij schoof van me weg. 'Je moet meer aan jezelf denken, hoor.'

'Waarom?'

'De modeldokter.'

'Will?'

'Mmm.'

'Wat ik laatst zei...'

Maar hij sliep, eindelijk. Zijn vermoeide gezicht kreeg zachtere trekken, zijn lippen gingen een beetje uiteen, zijn vingers ontspanden en lagen licht gekromd op het laken. Ik bleef een tijdje naar hem kijken en daarna stond ik op, deed het gordijn dicht en ging weg.

40

Degene met wie ik een afspraak had was er nog niet, dus kocht ik een biertje en bleef buiten voor de deur staan kijken naar het publiek dat het theater binnenstroomde. Het theater van Gabe Teale, The Sugarhouse, was een verlaten pakhuis dat op een rangeerterrein stond tussen de enorme gasfabriek en het kanaal. Zo te zien waren er haastig loopplanken gelegd en chemische toiletten neergezet, maar het publiek in dure pakken en hoge hakken moest toch tussen stapels rommel manoeuvreren om bij de ingang te komen. Het West End was maar een kwartier lopen, maar het leek een andere wereld. Dat vond ik zo mooi van Londen. Hoe veilig en vertrouwd alles ook was, toch was je nooit langer dan vijf minuten lopen van iets onbekends.

De notabelen schuifelden door de geïmproviseerde ingang en daarna keken ze bijna zonder uitzondering om zich heen en glimlachten als een kind dat iets vertrouwds doet op een onwaarschijnlijke, haast geheime plek. Of misschien waren ze erg tevreden over zichzelf dat ze de tocht naar zo'n gevaarlijk, ver oord hadden gewaagd.

De menigte waaierde uit naar hun plaatsen. Ik keek op mijn horloge. Acht voor half. Hij liet me toch niet stikken, hè? Maar daar was hij. Toen hij me zag, zette hij hijgend zo'n onbeholpen sukkeldrafje in om te laten zien dat hij haast had.

'Ik ben toch niet te laat, hè?' zei Oban, terwijl hij schaapachtig om zich heen keek.

'We hebben nog een paar minuten. Wil je iets drinken?'

Hij veerde op. 'Is er hier een bar?' vroeg hij. Ik hield mijn biertje op als antwoord. 'Dubbele whisky.'

Ik worstelde door de menigte heen. Toen ik zijn drankje had afgerekend, was er een bel gegaan.

'We moeten opschieten,' zei ik, terwijl ik hem de whisky aanreikte. Hij gooide hem in één keer achterover.

'Dat had ik even nodig,' zei hij hees. 'Ik ben dit soort toestanden niet gewend.'

'Ik ook niet,' wierp ik tegen. 'Ik ben al maanden niet naar het toneel geweest, jaren eigenlijk. Ik vond het wel een goed idee om hierheen te gaan. Toch een beetje een feestje.'

Oban keek weifelend.

'De laatste voorstelling die ik heb gezien was in 1985, een soort musical. Op rolschaatsen. Daarna hoefde ik een tijdje niet. Waar gaat dit stuk over?'

Ik keek het programma in. 'Weet ik niet,' zei ik. Tets over de geschiedenis van deze buurt.'

Oban keek droevig in zijn lege glas. 'Ik wist niet dat deze buurt een geschiedenis had, behalve dan een criminele.'

Via de intercom werd omgeroepen dat de voorstelling zou gaan beginnen. We liepen naar onze plaatsen, maar er bleken helemaal geen stoelen te zijn.

Market Day was geen gewoon toneelstuk, net zomin als The Sugarhouse een gewoon theater was. Het was meer een soort zwerftocht in een circustent. Er waren jongleurs, clowns, steltlopers, mensen op zeepkisten die redevoeringen hielden. Er waren kinderen die spelletjes deden, zongen en schreeuwden. Er waren gestileerde sketches die door mensen van verschillende leeftijden werden uitgevoerd, in kostuums die ze uit een kist midden in de arena haalden. Overal in de zaal gebeurde iets, soms tegelijkertijd, en je moest al lopend zoveel mogelijk zien te bekijken. In het begin ergerde me dat, omdat ik het als een soort tantaluskwelling ervoer dat ik iets belangrijks miste aan de andere kant van de zaal, maar na een tijdje ontspande ik me en beschouwde het als een wandeling door een exotische, buitenlandse stad. Oban mopperde eerst dat er geen verhaal in zat, maar plotseling werd hij uit het publiek geplukt door een tamelijk mooie, jonge goochelaarster. Ze vroeg hoe hij heette en wat hij deed en er werd hard gelachen toen hij bekende dat hij bij de politie werkte. Hij werd vuurrood en daarna was hij prettig verrast toen ze een ei uit de binnenzak van zijn colbert te voorschijn toverde.

Ik vond het geweldig, ook omdat ik op een vreemde manier mijn gedachten de vrije loop kon laten. Met enorm plezier keek ik naar de man die boven ons over een koord liep, maar tegelijkertijd raasden mijn gedachten door over alles wat ik de afgelopen maand had meegemaakt. Ik ging alles nog eens na en probeerde het een beetje op een rijtje te zetten, maar daarmee verdween het natuurlijk niet uit mijn hoofd. Maar te midden van al die vrolijke mensen leek dat voor het eerst niet zo erg te zijn.

In de pauze verdwenen de acteurs niet naar hun kleedkamers, maar liepen door het publiek heen om kennis met hen te maken en met hen te praten. Oban en ik praatten met een van de jongleurs, een accordeonspeler en een stel kinderen, die op de lagere school in de buurt zaten. Oban stelde met een verwachtingsvolle toon in zijn stem voor om met de jonge vrouw achter de bar te gaan praten, dus we liepen naar de 'foyer', die eigenlijk een ander gedeelte van het oude pakhuis was. Oban gaf me een gin-tonic en nam zelf weer een dubbele whisky. Het meisje achter de bar was zeker nog onder de twintig. Ze had superkort, geblondeerd haar. Langs haar oorschelp, in haar neus en door haar onderlip had ze allemaal ringetjes. Ik vroeg hoe lang ze er al werkte.

'Een paar weken,' zei ze.

'Kom je hier uit de buurt?' vroeg ik.

'Mmm,' zei ze.

'Het is zeker wel leuk om zo'n plek in de buurt te hebben, hè?'

'Mmm,' zei ze, en daarna bestelde iemand achter me nogal bozig een Mexicaans biertje en liepen we van de bar vandaan.

'Proost,' zei ik tegen Oban en we toostten met elkaar. 'Gabe doet dit duidelijk voor mensen uit de buurt. Dit theater is eigenlijk net zoiets als het opvanghuis van Will Pavic.'

Oban nam met een genietend gemurmel een slokje van zijn whisky.

'Ik vind dat hij het iets beter doet dan Will Pavic,' zei hij. 'Dit soort toneel ligt me niet zo. Ik heb liever een goed verhaal. Ik kon het grootste deel helemaal niet volgen. Maar ik zie wel dat het goed in elkaar zit. Kijk, en wie hebben we daar?'

Hij knikte naar iets en toen ik omkeek zag ik Gabe Teale, in gesprek met een zwaar modieus stel.

'Laten we even naar hem toe gaan,' zei ik.

'Hij is in gesprek.'

'Dan gaan we hem storen.'

We drongen ons door de menigte heen en ik stootte tegen Gabes arm aan. Hij keek om en schrok even, wat ook te verwachten was.

'Verrassing,' zei ik.

'Inderdaad,' zei hij.

Hij stelde ons aan het stel voor waar hij mee praatte. Ik verstond hun namen niet, maar dat maakte niet uit. Na ons met een nogal nieuwsgierige blik te hebben aangekeken, liepen ze naar een ander groepje mensen toe, dat ook erg trendy was, zo te zien.

'Je had niet gedacht dat wij geïnteresseerd zouden zijn in cultuur?' zei ik.

Hij keek ons met oprechte verbazing aan. Dacht hij soms dat we een stel waren? Wat was dat toch met mij? Hoe maf moest iemand zijn dat men niet dacht dat ik er iets mee had?

'Tja...' begon hij.

'Het is een fantastische plek,' zei ik. 'Ik wist niet dat het zo gigantisch groot was. En de voorstelling is ongelooflijk. Dat je allemaal mensen uit de buurt in dienst hebt.' Ik was aan het ratelen. Hou op met ratelen, Kit.

'Ik doe 't niet in m'n eentje,' zei hij. 'Ik ben artistiek leider. Er is een bestuur en nog allerlei andere mensen.'

'Niet zo bescheiden,' zei ik. 'Is Bryony er?'

'Ze werkt hier niet,' zei hij. 'Ze is thuis. Ze is nog steeds niet helemaal in orde.'

Het was even stil.

'Nou,' zei ik. 'We zullen je niet langer ophouden.'

'Ja,' zei hij. 'Ik moet weer verder.'

We schudden elkaar formeel de hand; het was zo'n merkwaardig afscheid dat niet erg veel om het lijf heeft. Gabriel en Bryony zouden zeker niet emigreren, hij zou in de buurt blijven werken, ik zou in de buurt blijven wonen en toch zouden we elkaar waarschijnlijk nooit meer zien, omdat het nou eenmaal zo ging in Londen.

Toen hij weg was, glimlachte Oban tegen me.

'Wat ben je vrolijk,' zei ik.

'Ja. Ik ben nu al anderhalf uur met je samen en je hebt me nog niet één keer gezegd dat ik alles verkeerd zie.'

Ik kon een glimlach niet onderdrukken. 'Dat wou ik net gaan doen,' zei ik. De bel voor het tweede deel ging. Ik nam een slokje. 'Ik voel me eigenlijk ook heel vrolijk. Het is een leuke avond. Ik ben lekker uit. Het probleem is dat als ik vrolijk ben, ik me ook meteen zorgen begin te maken. Ik ben een moralist, hè. Ik geloof dat je alleen maar gelukkig kan zijn als er nog iets te weten over is.'

'Met die instelling word je nooit gelukkig,' zei Oban.

'Dat hoor ik al m'n hele leven. Ik wil gewoon iets zeggen en dan hou ik m'n mond. Ik weet dat we onszelf op de borst mogen slaan, omdat we de zaak tot een goed einde hebben gebracht en zo, maar het blijft een beetje zeuren. Net zoiets als dat je een overhemd hebt gekocht en hoe goed je ook hebt gekeken, er altijd nog een speldje in zit dat in je vel prikt.'

Oban keek verbluft. 'Wou je dat zeggen, over een overhemd?'

'Nee, luister nou. Michael Doll is dood aangetroffen met die trofeeën.'

'Dat is toch geen probleem? Jij bent de deskundige als het om dit soort mannen gaat. Moordenaars verzamelen trofeeën, toch?'

'Klopt,' gaf ik toe. 'Dat is absoluut standaard. Ze doen dat om macht over hun slachtoffers te houden, om de ervaring weer door te maken. Maar in dit geval zijn het duidelijk geen normale trofeeën. Dat tuitbekertje was van het meisje, en dat was geen slachtoffer van hem.'

'Ja, maar het blijft een trofee, toch? Het was een aandenken aan de moord op haar moeder. En wie weet lag er nog iets van Philippa Burton in die zwijnenstal waar hij in woonde.'

'Je hebt gelijk,' zei ik. 'Datzelfde geldt voor het leren tasje van Bryony: dat was ook geen normale trofee. Om te beginnen was ze niet dood.'

'Hij heeft het van haar afgepakt tijdens de worsteling en het gehouden. Handig, ook. De sleutel van haar huis zat erin. Die had hij kunnen gebruiken.'

'Ja,' zei ik. 'Ik zal dan ook alleen maar twee losse eindjes noemen en dan gaan we naar de voorstelling kijken en hebben we het er niet meer over. We gaan er nu van uit dat Michael Doll Bryony Teale heeft aangevallen op het jaagpad. Dat verklaart in ieder geval de toevallige omstandigheid dat hij ter plekke was. Maar hoe zit het met die andere man?'

'Daar heb ik over nagedacht,' zei Oban, die nog een slokje whisky nam. 'We hebben het via de verkeerde invalshoek benaderd. Niet Terence Mack en Micky Doll hebben Bryony uit de handen van een onbekende man gered, maar Terence Mack en een onbekende man hebben Bryony uit handen van Micky Doll gered. We wisten toch al dat de verschillende verklaringen van geen kanten klopten, dus het is niet verrassend dat Mack en Bryony niet wisten wat er aan de hand was.'

'En die onbekende held vluchtte weg, omdat hij te bescheiden was om de eer op te strijken?'

'Er zijn zat mensen die niets met de politie te maken willen hebben, ook niet als getuige. Misschien was het een drugskoerier of zo.'

'Goed,' zei ik. 'Laatste vraag: Hoe zit het met het lijstje van Philippa Burton? En de telefoontjes naar het opvanghuis?'

Oban dronk zijn glas leeg en zette het op de bar. 'Ten eerste hoeven we dat niet te weten. Als een moordenaar overlijdt vóór zijn proces, blijven er altijd onontdekte feiten over. Dat kan van alles zijn. Misschien.... misschien...' Hij keek om zich heen. 'Misschien heeft Bryony een foto van Lianne gemaakt en... misschien zag Philippa die op een tentoonstelling en wilde ze er een afdruk van hebben en...'

'Bryony zei dat ze geen van beide vrouwen kende, en waarom zou Philippa naar het opvanghuis willen bellen? En waarom zou Michael Doll ze dan allemaal hebben vermoord?'

'Ik praatte maar wat voor de vuist weg,' zei Oban een beetje geïrriteerd. 'Later zal ik wel met iets beters op de proppen kunnen komen.'

'Zit dat je niet dwars?'

'Wat me dwarszit zijn de stuk of vijf moordzaken die ik onder handen heb gehad, waar nooit een dader is gevonden. Daar denk ik elke avond aan, voordat ik ga slapen. Zo één keer per jaar haal ik de oude dossiers te voorschijn en vraag me af of we niks over het hoofd hebben gezien of dat er een nieuwe ontwikkeling is geweest die we kunnen onderzoeken. Deze zaak is gesloten. Daarom ben ik zo vrolijk. Ik maak me niet druk om een paar onduidelijkheden. Vergeet niet dat de werkelijkheid slimmer is dan wij. Je kan niet verwachten dat je alles maar begrijpt.'

Ik wilde nog meer zeggen, maar ik had beloofd het bij die laatste vraag te laten en bovendien begon er binnen een fanfarekorps te spelen.

41

Lottie en Megan waren een ingewikkeld, onbegrijpelijk spel aan het doen op het gras. Een uur daarvoor had ik een felpaarse knuffeldinosaurus aan Lottie gegeven en een rood met witte knuffelslak aan Megan en beide speelden een grote rol in hun spel. Amy had een groen met blauwe knuffelkrab van me gekregen en ze rolde de heuvel af en probeerde de krab over te halen om mee te rollen. Achter hen lag Londen, dat er van die hoogte op Primrose Hill prettig wazig uitzag op zo'n hete middag.

Ik lag op een kleed, steunend op een elleboog. Ik nam nog een slokje koele, witte wijn.

'Ik wil het hele verhaal horen,' zei Poppy. 'Seb heeft me natuurlijk al...' Ze keek even naar Megan en daarna naar Amy. 'Megan, hou daarmee op! Ophouden, of ik pak 'm af! Maar Sebs versie wijkt waarschijnlijk nogal af van die van jou.' Ze zei het heel droog.

Ik ging achterover liggen.

'Ik weet niet of ik het samenhangend kan vertellen,' zei ik. 'Zeker niet op een middag als deze met al twee glazen witte wijn achter de kiezen.'

Het was een vrouwenpicknick. Drie meisjes speelden op het gras, terwijl twee moeders en een niet-moeder op het kleed zaten. De andere moeder was Ginny, een oude vriendin van Poppy. De vaders waren elders. Ginny's man was aan het cricketen, ergens in de buurt van Londen, zei ze. En Seb zat ergens in een tv-studio in het centrum, waar we op uitkeken.

'Waar is hij nu mee bezig?' vroeg ik. 'Nog steeds met de zaak van Philippa Burton?'

'Ik geloof van wel. Hij is z'n boek aan het promoten: het is bijna af.'

'Over de zaak? Wat een ongelooflijk tempo.'

'Hij heeft het tijdens het onderzoek geschreven.'

'Gaat het weer tussen jullie?'

'Niet zo.' Ze keek weer even naar de meisjes. 'Maar ik kan er nu wel over praten.'

'Natuurlijk. Straks.'

'En wat dat boek betreft: je zal je eigenlijk wel gevleid voelen. Weet je waarom?'

Ik nam een slokje wijn. 'Geen idee,' zei ik. 'Waarom dan?'

'Het is gedeeltelijk gebaseerd op dat verhaaltje dat je aan de meisjes in bed vertelde toen je een paar maanden geleden bij ons at. Ze konden er een maand niet van slapen. Iets over een kasteel, toch?'

'Hoe heet het boek dan?'

'De rode kamer, geloof ik. Zou dat kunnen?'

'Ja, dat zou kunnen. Het was een nachtmerrie van me. Daar gaat het over.'

'Ja, ja. Seb heeft het er natuurlijk wel met je over gehad.'

Ik gaf geen antwoord, want even werd ik gedrenkt, gesmoord, ondergedompeld in zelfmedelijden. Mijn gezicht was opengereten en ik had een steeds terugkerende nachtmerrie. En nu had ik het gevoel dat ik beroofd was, dat me mijn nachtmerrie, mijn eigen, hoogst persoonlijke nachtmerrie was afgenomen. Ik dronk mijn glas leeg en dacht toen bij mezelf: ach wat, het kan me geen bal schelen.

Op het kleed lagen broodjes, fruit, blikjes priklimonade en een paar dingen die ik even snel in de supermarkt had gehaald: plastic kuipjes homous en taramasalata, pittabrood, olijven, soepstengels, piepkleine pasteitjes, worteltjes, bloemkoolroosjes. Ik doopte het puntje van een worteltje in een rozekleurige dipsaus en knabbelde er voorzichtig aan.

Ik voelde me als verdoofd, een niet onaangenaam gevoel, terwijl ik daar lag te knabbelen, te drinken, te babbelen, maar ik zag dat de aandacht van de andere twee vrouwen nogal verdeeld was. Of ze me nu iets belangrijks vertelden of op een bloemkoolroosje kauwden, steeds keken ze vluchtig om zich heen of langs me heen op zoek naar de meisjes. Op een gegeven moment mompelde ik iets geruststellends in de trant van dat ze maar een paar meter van ons vandaan waren, waar Ginny meteen op reageerde met een verhaal van een vriendin van een vriendin, die haar driejarig kind maar twee of drie minuten in een tuin met een vijvertje van nauwelijks meer dan twee centimeter diep alleen had gelaten. Nou, de rest kon je wel raden. Ginny was een gezellige, donkerharige vrouw met een aanstekelijke lach. Ze was zo'n oermoederlijk type, dat ik me afvroeg wat voor iemand ze was geweest voor ze Lottie had gekregen. Zo iemand als ik, waarschijnlijk, die dacht dat ze tevreden was met wie ze was.

Ik ging achterover liggen en sloot mijn ogen. Vlak bij mijn oor schreeuwde Poppy dat de meisjes moesten komen en nu moesten eten, en dan bedoel ik nü. Met veel misbaar plofte er een kluwen lichamen op ons kleed, omdat de kinderen allemaal de eerste wilden zijn, en ik voelde plotseling een koude golf over mijn spijkerbroek. Ik ging met een kreet overeind zitten en zag dat de wijnfles over me heen was gegooid door Megan, toen ze over het kleed naar de kippenboutjes kroop. Toen ze zag wat ze had gedaan, overstemde haar gejammer zelfs dat van haar jongere zusje. Poppy nam haar in haar armen.

'Helemaal niet erg, Megan, lieverd. Niet huilen. Het geeft helemaal niets, toch? Kit, zeg even tegen Megan dat het niet erg is.'

'Het is niet erg, Megan,' zei ik gehoorzaam.

'Sorry, Kit,' zei Poppy. 'Maar Megan raakt altijd vreselijk van streek door zoiets.'

Intussen leek Megan alweer aardig te zijn opgeknapt en kauwde op een stuk kip.

'Maar goed,' zei Ginny opgewekt. 'Witte wijn maakt geen vlekken. Sterker nog, je haalt er zelfs rode wijn mee weg, toch?'

'Het zijn maar een paar plekjes,' zei ik, terwijl ik mijn broek met een stuk keukenpapier depte. Weer voelde ik me verplicht om te zeggen dat het niet erg was.

'God,' lachte Poppy, 'wees blij dat het alleen maar wijn is. De vlekken die ik allemaal op m'n kleren heb gehad...!'

Ik glimlachte, een beetje gespannen, en schonk mijn glas weer

'Weet je,' zei Ginny, 'ik denk dat vooral veel moeders door die moorden van jou zijn geraakt.'

'Niet van mij, zeg,' wierp ik tegen.

'Dat arme meisje, van wie de moeder ineens verdween toen ze in de speeltuin speelde... Sinds dat gebeurd is, laat ik Lottie bijna geen moment meer alleen. Ik weet wel dat het irrationeel is.'

Ik mompelde instemmend.

'Ben je er niet vreselijk gedeprimeerd van geworden, Kit? Vond je het niet onverdraaglijk?'

Ik zette mijn wijnglas weer op het kleed, maar bedacht me en pakte het op. 'Ik weet niet of dat het juiste woord is,' zei ik. 'Ik werd er treurig van.'

'Persoonlijk voel ik me in ieder geval veiliger, nu de dader dood is. Ik zag die inspecteur op de tv. Hij zei heel aardige dingen over je.'

Ik keek naar de meisjes. Amy was aan het toetje begonnen. Het was de bedoeling dat ze een chocolademuffin zou eten, maar ze kneedde de muffin tot pap en smeerde die over haar hele gezicht, en verder morste ze zo veel kruimels op het kleed dat moeilijk te geloven viel dat er ook maar één hap in haar mond was gekomen.

'Het was niet zo bevredigend als je wel zou denken,' zei ik. 'Die man - Michael Doll heette hij - werd alleen maar dood aangetroffen...'

'Vermoord door een burgerwacht,' onderbrak Poppy me.

'Normaal gesproken zou ik zoiets nooit goedkeuren,' zei Ginny. 'Maar eerlijk gezegd, toen ik het las, was mijn eerste gedachte: fantastisch.' Ze trok Lottie naar zich toe en sloeg haar armen om haar heen. 'Je neemt het recht in eigen hand, dat is waar, maar zo kan die man nooit meer kwaaddoen.'

'Of goeddoen,' zei ik.

'Maar je kent 'm natuurlijk door en door,' zei Poppy op bemoedigende toon, omdat ze voelde dat ik ermee zat.

'Ik heb 'm ontmoet, ja.'

'Getsie,' zei Ginny. 'Eng, hoor. Wat voor type was het?'

'Hij was inderdaad eng,' zei ik. 'Hij was erg gestoord, hij was in veel opzichten afstotend en een beetje zielig.'

'Maar hoe is dat, om iemand gekend te hebben die zulke verschrikkelijke dingen heeft gedaan?' vroeg Poppy.

'Dat valt moeilijk te zeggen,' zei ik. 'Dat kun je beter aan Seb vragen. Ik denk dat Doll de moorden niet heeft gepleegd. Maar hij ging dood voordat de zaak helemaal was uitgezocht.'

'Maar er was toch concreet bewijs? Dat zei de politie tenminste.'

'Ja, er was concreet bewijs. Er was bewijs te over. Helaas klopt het niet helemaal. Maar dat willen jullie vast niet horen.'

Ik keek hen aan. Ze wilden het inderdaad niet horen. De meisjes waren weer weggelopen en eisten hun aandacht op. De twee moeders waren met hun kinderen verbonden door staaldraad, leek het wel, en hun gezichten draaiden onophoudelijk in het rond. Zijn ze gevallen? Zijn ze weggelopen? Maken ze niet te veel lawaai? Zijn ze niet te stil? Zijn ze vermoord? Ik dacht aan de kleine Emily in de speeltuin, die in de zandbak aan het spelen was toen haar moeder werd ontvoerd en doodgeslagen. Ik speelde het scenario in mijn hoofd af, zoals ik al honderden keren eerder had gedaan, en zette Michael Doll in de rol van psychopathische moordenaar. Ineens had ik het. Ik sprong overeind.

'Waar ga je heen?' vroeg Poppy. 'Je kijkt alsof je een geest hebt gezien.'

'Misschien heb ik dat ook. Sorry, ik moet weg. Er is iets...'

'Mag ik naar de zon kijken?' vroeg Megan.

'Nee,' riep Poppy. 'Je mag nooit, maar dan ook nóóit naar de zon kijken.'

'Waarom niet?' zei Megan.

'Dan verbranden je ogen.'

'Als ik m'n ogen dichtdoe?' Ze sloot haar ogen. 'Mag het wel als ik m'n ogen dichtdoe?'

'Dat denk ik wel. Maar dan zie je niets.'

'Het is niet donker,' zei Megan. 'Het is rood. Waarom is het rood?'

'Dat weet ik niet,' zei Poppy. 'Het zal het bloed in je oogleden wel zijn.'

'Bloed?' zei Megan. 'Jippie! Ik kijk naar m'n bloed. Zullen we allemaal naar ons bloed kijken?'

En de meisjes stommelden blind rond op de zonnige, groene heuvel en keken naar hun bloed, terwijl ik bij hen wegrende alsof iemand me op de hielen zat.

42

Ik was buiten adem toen ik thuiskwam. Mijn hoofd gonsde van de witte wijn en de zon, maar ik pakte meteen de telefoon op en belde Oban. Hij was ergens buiten. Ik hoorde verkeer en pratende mensen. 'Ben je bezig?' vroeg ik.

'Het is weekend, Kit,' zei hij. 'Wat is er? Wil je met me naar de opera?'

'Ik wou je even zeggen dat ik dat kleine meisje ga opzoeken, Emily Burton.'

'Wat?'

'Je weet wel, de dochter van Philippa Burton.'

'Ik weet verdomme wel wie dat is. Dat... dat...' Hij kreeg kennelijk niet genoeg lucht. 'Dat is een ontzéttend slecht idee.'

'Ik heb maar één vraag voor haar.'

'Kit, Kit,' zei hij sussend, alsof hij probeerde me van een dakrand af te praten. 'Er is altijd nog één vraag. Denk goed na bij wat je doet. Je brengt weer onrust in die arme familie. Je maakt jezelf gek. Je maakt mij gek. Laat het toch zitten.'

'Ik wou je vragen of jij vindt dat er een agent mee zou moeten.'

'Nee, absoluut niet. De zaak is gesloten. Dit is een vrij land. Je mag iedereen bezoeken die je maar wilt, maar daar hebben wij niets mee te maken. Echt, Kit, ik mag je graag, maar ergens zit er een steekje los bij jou.'

De verbinding werd verbroken. Ik weet niet of Oban een tunnel in was gelopen of gewoon uit wanhoop had opgehangen. Een cassetterecorder. Die moest ik hebben. Ik had er ergens nog eentje. Na een paar minuten zoeken had ik een aftands cassetterecordertje onder uit een kast gehaald, en daarna, in een la met oude pluggen, elastiekjes, pennen zonder dop en een grote ketting van paperclips, vond ik een stoffig cassettebandje, een feest-bandje uit mijn studietijd. Dat was goed genoeg. Ik belde het huis. Er nam een vrouw op.

'Hallo, spreek ik met Pam Vere?'

'Ja.'

'Met Kit Quinn. Kent u me nog? Ik ben de...'

'Ja, ik weet wie u bent.'

'Ik vroeg me af of ik een paar minuutjes met Emily kon komen praten.'

'Ze is er nu niet.'

'Kan het ook later?'

'Maar ik dacht dat het allemaal voorbij was?'

'Ik wil gewoon nog wat puntjes op de i zetten. En ik wil graag weten hoe het met Emily is.'

'Wel goed, zo op het oog. Ze speelt graag met vriendinnetjes. En we hebben net een au pair in huis.'

'Mag ik langskomen? Het duurt maar vijf minuten.'

'Ik wil niet lastig zijn, maar is het echt nodig?'

'Het zou me erg goed uitkomen,' zei ik vastbesloten en halsstarrig.

Het was even stil. 'Ze komt na vieren thuis. Misschien kunt u met haar praten voordat ze gaat eten.'

'Tot straks dan.'

De sfeer was stroever dan eerst. Ik was er vóór Emily en ik vond een plek in de keuken waar ik mijn cassetterecorder kon aansluiten. Ik testte hem neurotisch een paar keer uit, waarbij ik 'test, test' insprak en dat afdraaide. De tweede keer wist ik ineens niet meer of het nu de eerste 'test, test' was of de tweede, dus nam ik nog een keer 'a,b,c,d' op, bij gebrek aan beter.

Emily stormde als een kwetterend kwelduiveltje de kamer in, in een met verf bespatte rode tuinbroek, met een blonde au pair achter zich aan. Ze zag er heel blij uit. Ik zag plotseling hoe ze over vijf jaar zou zijn, zonder sterke herinnering aan haar moeder, zonder dat ze ook maar iets over Philippa te weten zou kunnen komen uit kiekjes en half verzonnen verhalen, die haar door anderen verteld werden. Ze rende de kamer door en sloeg haar armen om haar grootmoeders knieën. Toen ze mij zag, werd ze ineens stil. Ik liep naar haar toe en knielde naast haar neer.

'Weet je nog wie ik ben?' zei ik. Ze schudde ernstig haar hoofd en wendde haar ogen af. 'Ik moet je iets laten zien.'

Ze was net van plan geweest om verlegen te doen, maar door haar nieuwsgierigheid vergat ze dat. Ze stak me haar hand toe en samen liepen we naar de keukentafel, waar mijn cassetterecorder stond. Pam ging tegenover ons zitten, op haar hoede.

'Kijk maar 's,' zei ik.

'Naar wat?' zei ze.

Ik drukte op 'record'.

'Zeg maar iets.'

'Wil ik niet.'

'Wat doe je allemaal op de crèche?'

'Zovéél,' zei ze dapper.

Ik zette de recorder uit, spoelde terug en draaide de band af. Haar mond viel open van verbazing.

'Nog een keer,' zei ze.

'Goed.' Ik drukte de opnameknop weer in. Ik ging heel dicht bij haar zitten. Ik rook zeep en verf.

'Nou,' zei ik. 'Waar zullen we het over hebben?'

Emily trok haar neus op en giechelde. 'Kweenie,' zei ze. 'Dat is jouw streep,' zei ze, terwijl ze op mijn gezicht wees.

'Dat klopt,' zei ik. 'Zie je wel? Je weet het nog.'